vrijdag 22 januari 2010

Joseph Smith's eerste visioenen

1832

Vanaf de stichting van de kerk in 1830 werd de Heiligen der Laatste Dagen geboden om een verslag bij te houden (Leer en Verbonden 2004, p. 47). De vroegst bekende poging hiertoe is onderstaand verslag dat Joseph Smith zelf geschreven heeft, ergens tussen de zomer van 1831 en november 1832 (Jessee 1969; Faulring 1989, pp. 3-6).

Ik ben geboren in de plaats Charon in de staat Vermont, Noord-Amerika, op de drieëntwintigste dag van december in het jaar onzes Heren 1805, uit eerzame ouders die geen moeite gespaard hebben om mij in de Christelijke godsdienst te onderwijzen.

Toen ik ongeveer tien jaar was, verhuisde mijn vader Joseph Smith Sr. naar Palmyra, Ontario County in de staat New York; en omdat wij in armoedige omstandigheden verkeerden, waren wij verplicht om hard te werken om een groot gezin met negen kinderen te onderhouden; en vermits de inspanningen van iedereen die in staat was hulp te bieden, nodig waren om het gezin te onderhouden, werd ons het voordeel van een opleiding ontzegd. Het volstaat te vermelden dat ik alleen onderricht was in lezen en schrijven en de basisregels van het rekenen – daaruit bestond mijn gehele literaire opleiding.

Toen ik ongeveer twaalf jaar oud was, hield mijn verstand zich ernstig bezig met wezenlijke overpeinzingen aangaande het welzijn van mijn onsterfelijke ziel, hetgeen mij ertoe leidde de Schriften te onderzoeken, omdat mij was geleerd te geloven dat zij het woord van God bevatten. Door er op die manier mee aan de slag te gaan, en door mijn goede bekendheid met mensen van verschillende stromingen, was ik erg verbaasd te ontdekken dat zij hun belijdenis geen eer aandeden door een heilige levenswandel en godvruchtige conversatie, in overeenstemming met hetgeen ik in die heilige annalen had gevonden; dit deed mijn ziel veel verdriet. Aldus overpeinsde ik van mijn twaalfde tot mijn vijftiende jaar velen dingen in mijn hart aangaande de wereld en de mensheid, de twisten en de verdeeldheid, de slechtheid en de verdorvenheid en de duisternis waarvan het mensdom doordrongen was.

Mijn verstand werd uitzonderlijk gekweld doordat mijn zonden mij veroordeelden; en door de Schriften te bestuderen, had ik geleerd dat de mensheid niet nader tot de Heer komt, maar dat zij afgedwaald waren van het ware en levende geloof; en er was geen enkel genootschap of stroming die bouwde op het Evangelie van Jezus Christus zoals opgetekend in het nieuwe testament; en ik voelde berouw voor mijn eigen zonden en de zonden van de wereld.

Want ik had geleerd uit de Schriften dat God gisteren dezelfde was als vandaag en voor eeuwig; dat hij geen aanziener des persoons was, want hij was God. Ik aanschouwde de zon, dat schitterende licht van de aarde, en ook de maan die door de hemelen voortrolt in haar majesteit, en ook de sterren die in hun banen schijnen, en ook de aarde waarop ik stond, en de beesten van het veld, en de vogels in de lucht, en de vissen in het water, en ook de mens die voortgaat op het oppervlak der aarde, in majesteit en in de kracht van schoonheid, wiens macht en verstand zo uitzonderlijk groot en wonderbaarlijk zijn in het heersen over de dingen, naar de gelijkenis van hem, die hen geschapen heeft.

En terwijl ik over deze dingen nadacht, riep mijn hart uit: "De wijze man heeft terecht gezegd dat alleen een dwaas in zijn hart zegt dat er geen God is". Mijn hart riep uit: "Dit alles getuigt en verkondigt aangaande een almachtige en alomtegenwoordige macht; een wezen dat wetten maakt en uitvaardigt; dat alle dingen binnen hun grenzen afbakent; die de eeuwigheid vervult; die was en is en zal zijn van eeuwigheid tot eeuwigheid. En terwijl ik al deze dingen overwoog, en dat dit wezen de aanbidding zoekt van hen, die hem in de geest en in waarheid aanbidden, riep ik de Heer aan om genade, want er was niemand anders tot wie ik mij om genade kon wenden.

En terwijl ik op zestienjarige leeftijd de Heer op deze wijze aanriep, daalde een kolom van licht, helderder dan de middagzon, van boven op mij neer en ik werd vervuld met de geest van God.
En de Heer opende de hemelen voor mij en ik zag de Heer en Hij sprak tot mij, zeggende: "Joseph, mijn zoon, uw zonden zijn u vergeven. Vervolg uw weg, wandel volgens mijn richtlijnen en onderhoud mijn geboden".

"Zie, ik ben de Heer der heerlijkheid; ik ben voor de wereld gekruisigd, zodat allen, die in mijn naam geloven het eeuwige leven mogen hebben."

"Zie, de wereld ligt op het ogenblik in zonde en niemand doet goed, nee, niet één. Zij hebben zich van het Evangelie afgewend en onderhouden mijn geboden niet. Zij naderen tot mij met hun lippen maar hun harten zijn ver van mij, en mijn toorn is ontstoken tegen de inwoners der aarde, om hen te bezoeken volgens hun ongerechtigheid, en om tot stand te brengen hetgeen gesproken is bij monde van de profeten en Apostelen; en zie, ik kom spoedig, zoals over mij geschreven is, uit de wolken, gekleed in de heerlijkheid van mijn Vader."

En mijn ziel was vervuld van liefde en gedurende vele dagen kon ik mij verheugen met grote vreugde; en de Heer was bij mij maar ik kon niemand vinden die het hemelse visioen geloofde.

1835

In oktober 1834 begonen Oliver Cowdery en William W. Phelps met de eerste publicatie van de geschiedenis van de kerk in de HLD krant Messenger and Advocate. Zij werden hierin bijgestaan door Joseph Smith. Het materiaal voor deze publicatie werd in 1835 overgeschreven in het dagboek van Joseph Smith door Warren Parrish, zijn secretaris. Nadat het oorspronkelijke materiaal uit de Messenger and Advocate was overgeschreven, werd de beschrijving van de wederwaardigheden van Joseph Smith in dagboekvorm voortgezet, o.a. door Warren A. Cowdery. Onder de datum van 9 november 1835 vinden we de volgende beschrijving door Joseph Smith van het eerste visioen (Jessee 1969).

Maandag, 9 nov. Terwijl hij thuis was, kwam er tussen tien en elf uur een man, die zichzelf aan hem voorstelde als Joshua, de Joodse geestelijke. Zijn verschijning was nogal uniek, met een nogal grijze baard van ca. 7,5 cm en ook zijn haar was lang, grijs geworden door zijn leeftijd. Hij leek een man van 50 tot 55 jaar oud te zijn. Hij was groot en rechtop, slanke bouw, blauwe ogen, ingevallen gezicht en een blanke teinte. Hij droeg een groene jas met slippen en een broek in dezelfde kleur. Hij droeg een zwarte bonthoed met een smalle rand. Bij het spreken sluit hij regelmatig zijn ogen en ligt er een soort frons op zijn gezicht. Hij (Joseph) vroeg hem wie hij was maar kreeg geen duidelijk antwoord.

Het gesprek ging al gauw over godsdienst, en nadat het onderwerp van dit verhaal wat opmerkingen over de bijbel had gemaakt, begon hij hem een overzicht te geven van de omstandigheden rond het voortkomen van het boek van Mormon, die vrijwel als volgt waren.

Terwijl ik in gedachten worstelde met het onderwerp godsdienst, en kijkend naar de verschillende stelsels die aan de kinderen der mensen onderwezen werden, wist ik niet wie er gelijk had en wie ongelijk, maar ik beschouwde het als van het hoogste belang om zeker te zijn in zulke gewichtige zaken, zaken met eeuwige gevolgen.

Terwijl ik mij aldus in gedachten verbaasde, trok ik mij terug in een stil bosje en boog daar neer voor de Heer, terwijl ik mij bedacht (als de bijbel waar was) vraag en gij zult ontvangen, bid en gij zult ontvangen, klop en u zal worden opengedaan, zoek en gij zult vinden, en ook als het iemand van u aan wijsheid ontbreekt, vraag het aan God die eenieder vrijelijk geeft zonder verwijt.

Op dat moment verlangde ik het meest naar kennis en vastberaden om die te ontvangen, riep ik de Heer voor het eerst aan op de plek die hierboven is vermeld, of met andere woorden, ik deed een vruchteloze poging om te bidden, mijn tong leek wel gezwollen in mijn mond zodat ik niet kon spreken, ik hoorde een geluid achter me alsof er iemand op mij toeliep. Ik probeerde nogmaals te bidden maar kon het niet. Het geluid van iemand die loopt, leek dichterbij te komen, ik sprong op mijn voeten en keek om me heen, maar zag niets of niemand die het geluid van lopen zou kunnen maken.

Ik knielde nogmaals, mijn mond werd geopend en mijn tong losgemaakt; ik riep de Heer aan in machtig gebed. Een kolom van vuur verscheen boven mijn hoofd, die vervolgens op mij rustte en mij met onuitsprekelijke vreugde vervulde. Een persoon verscheen temidden van deze kolom van vlammen, die zich rondom uitspreiden maar toch niets verteerden.

Kort daarop verscheen een ander personage die op de eerste leek: hij zei tegen mij uw zonden zijn u vergeven. Hij getuigde ook tegen mij dat Jezus Christus de zoon van God is. Ik zag veel engelen in dit visioen. Ik was ongeveer 14 jaar oud toen ik deze eerste boodschap ontving.

1838/39 

Lees hier de canonieke (officiële) versie van het eerste visioen uit 1838/39 (in een nieuw venster).

    1840

    Terwijl Apostel Orson Pratt op zending was in Engeland, gaf hij het pamflet Een Interessant Verslag van Enkele Opmerkelijke Visioenen uit. Er zijn aanwijzingen dat Joseph Smith deze uitgave geauthoriseerd heeft (Anderson 1996), maar Pratt heeft het verslag van het eerste visioen zo opgesmukt dat het een veel dramatischere toon aansloeg dan enig verhaal dat ooit door Joseph Smith is zelf opgeschreven (Allen & Arrington 1969).


    Mr. Joseph Smith Jr., die de volgende belangrijke ontdekking deed, werd geboren in de plaats Sharon, Windsor County, Vermont op 23 december in het jaar Onzes Heren 1805. Toen hij 10 jaar oud was, verhuisden zijn ouders met hun gezin naar Palmyra, New York; in deze buurt woonde hij ongeveer elf jaar, de laatste jaren in de plaats Manchester. Zijn beroep was het bewerken van het land voor zijn levensonderhoud, waarvoor hij het grootste deel van zijn tijd gebruikte.

    Hij had erg weinig kansen om literaire kennis op te doen; vandaar dat zijn opleiding beperkt was tot een vage bekendheid met twee of drie algemene vakken. Hij kon zonder veel problemen lezen, en met een erg onvolkomen hand schrijven, en hij had een beperkt begrip van de basisregels van het rekenen. Dit was het hoogste en het enige dat hij bereikt had, terwijl de rest van de vakken, die zo algemeen werden onderwezen in de gewone scholen in de Verenigde Staten, voor hem compleet onbekend waren.

    Toen hij ergens tussen veertien en vijftien jaar oud was, begon hij ernstig na te denken over de noodzaak om voorbereid te zijn op een toekomstige zijnstoestand; maar hoe, of op welke manier hij zich hierop voor te bereiden, was een vraag die vooralsnog onbepaald was in zijn hoofd. Hij begreep dat het een vraag van oneindig belang was, en dat de verlossing van zijn ziel afhing van een juist begrip hiervan. Hij zag in dat, als hij de weg niet kende, hij die ook niet kon bewandelen, tenzij door toeval, en de gedachte dat al zijn hoop op eeuwig leven zouden berusten op toeval of onzekerheid was meer dan hij kon verdragen.

    Als hij zich tot de godsdienstige groeperingen wendde voor informatie, wezen zij ieder op hun specifieke leringen en zeiden – dit is de weg, bewandel deze, waarbij de leringen van eenieder in vele opzichten volledig tegengesteld waren aan elkaar. Het kwam hem ook voor dat God slechts de schepper van één leer kon zijn en daarom ook maar één groepering als zijn kerk kon erkennen; en dat zo'n groepering uit mensen moest bestaan die maar één leer (wat die ook moge zijn) geloofden en onderwezen, en daarop voortbouwden. Vervolgens dacht hij na over de enorme hoeveelheid leerstellingen thans in de wereld, die aanleiding waren voor het ontstaan van vele honderden verschillende groeperingen.

    De grote vraag die hij wat hem betreft moest beslissen was – als één van deze groeperingen de kerk van Christus is, welke is dat dan? Tenzij hij een bevredigend antwoord op deze vraag had, kun hij niet rusten. De bezorgde verlangens in zijn boezem zouden niet bevredigd kunnen worden door te vertrouwen op de beslissingen van de feilbare mens; hij kon zijn hoop hier niet op bouwen zonder enige zekerheid en kennis van zichzelf. Het stuitte hem tegen de borst om over een onderwerp te beslissen dat betrekking had op het toekomstige welzijn van zijn ziel zonder te vertrouwen op enig positief en definitief bewijs. Het leek hem alsof zijn enige alternatief eruit bestond de schriften te lezen en te trachten de aanwijzingen daarin op te volgen.

    Zo begon hij dus oprecht de heilige bladzijden van de Bijbel te lezen en hij geloofde de dingen die hij las. Zijn aandacht werd spoedig getrokken door de volgende passage: "Als het iemand van u aan wijsheid ontbreekt, laat hem de Here vragen, die ieder mens rijkelijk en zonder verwijt geeft" (Jakobus 1:5). Uit deze belofte leerde hij dat ieder mens het voorrecht heeft om God om wijsheid te vragen, in de verwachting vast en zeker uitbundig te zullen ontvangen zonder dat hem dit verweten wordt.

    Dit was verukkelijke informatie voor hem, een boodschap die hem veel vreugde verschafte. Het was als een licht dat in een donkre plaats scheen om hem naar het pad te leiden, waarop hij moest lopen. Nu begreep hij dat, als hij het aan God vroeg, het niet alleen een mogelijkheid was, maar een waarschijnlijkheid, ja, zelfs een zekerheid dat hij kennis zou verkrijgen welke leerstellingen de leerstellingen van Christus zijn, en welke kerk de kerk van Christus. Hij trok zich daarom terug op een geheime plek in een bosje, niet ver van zijn ouderlijk huis, knielde neer en begon te bidden.

    Aanvankelijk werd hij zwaar beproefd door de krachten der duisternis die trachtten hem te overmeesteren. Maar hij bleef zoeken naar bevrijding tot de duisternis uit zijn gedachten verdween en hij in staat was te bidden, ijverig in de geest en in geloof. Terwijl hij aldus zijn ziel uitstortte en verontrust een antwoord van God zocht, zag hij uiteindelijk een helder en heerlijk licht in de hemel; in het begin leek dit op enige afstand te zijn. Hij bad verder terwijl het leek alsof het licht langzaam op hem neerdaalde; hoe dichter bij het kwam, des te helderder en groter werd het, zodat het hele woud op enige afstand eromheen erin baadde op de meest heldere en heerlijke manier tegen de tijd dat het de toppen van de bomen bereikte. Hij dacht dat de bladeren en twijgen van de bomen zouden verteren zodra zij ermee in aanraking kwamen maar toen hij zag dat dit niet het geval was, vertrouwde hij erop dat hij de aanwezigheid van dit licht zou kunnen verdragen.

    Het bleef langzaam nederdalen tot het op de grond rustte en hij werd erdoor omhuld. Toen het hem de eerste keer raakte, kreeg hij een eigenaardig gevoel door zijn hele lichaam; zijn verstand werd meteen meegevoerd, weg van de natuurlijke dingen waardoor hij omgeven werd, en hij werd opgenomen in een hemels visioen, en zag twee glorieuze personen die precies op elkaar leken wat betreft eigenschappen of gelaat. Hem werd verteld dat zijn zonden vergeven waren. Hij werd ook ingelicht over de onderwerpen die hem eerder enige tijd in gedachten bezig hielden, d.w.z. dat alle religieuze stromingen in onjuiste leerstellingen geloofden; en bijgevolg dat geen ervan door God als zijn Kerk en Koninkrijk erkend werd. Hem werd expliciet geboden zich niet bij hen aan te sluiten en hij ontving een belofte dat de ware leer – de volheid van het evangelie – op enig moment in de toekomst aan hem bekend gemaakt zou worden. Daarna ebde het visioen weg en bleef hij in gedachten rustig en onbeschrijfelijk vredig.

    Korte tijd nadat hij deze heerlijke manifestatie ontvangen had, raakte hij, jong als hij was, weer verstrikt in de ijdelheden der wereld, waar hij zich later waarlijk en oprecht bekeerde.

    1842a 

    John Wentworth was de eigenaar en hoofdredacteur van de krant Chicago Democrat. Op zijn verzoek schreef Joseph Smith een brief met daarin "een schets van de opkomst, vooruitgang, vervolging en het geloof van de Heiligen der Laatste Dagen". De brief is onder Heiligen der Laatste Dagen vooral bekend vanwege de 13 geloofsartikelen, waarmee Joseph Smith de brief besloot (Smith 1842).

    Ik ben geboren in de plaats Sharon, Windsor County, Vermont, op 23 december in het jaar onzes Heren 1805. Toen ik tien jaar oud was, verhuisden mijn ouders naar Palmyra, New York, waar we ongeveer vier jaar woonden en van waaruit we verhuisden naar de plaats Manchester.

    Mijn vader was boer en leerde mij de kunst van de veehouderij. Toen ik ongeveer veertien jaar oud was, begon ik na te denken over het belang om voorbereid te zijn op een toekomstige staat, en bij het onderzoeken van het plan van verlossing vond ik uit dat er een groot conflict was tussen godsdienstige sentimenten; als ik naar het ene genootschap ging, verwezen zij mij naar het ene plan, en een ander naar een ander; iedereen verwees naar zijn eigen specifieke belijdenis als het summum bonum van volmaaktheid:

    Terwijl ik overwoog dat ze niet allemaal gelijk konden hebben, en dat God niet de bron kon zijn van zoveel verwarring, besloot ik dit onderwerp verder te onderzoeken, omdat ik geloofde dat, als God een kerk had, deze niet in verschillende stromingen opgedeeld zou zijn, en dat, wanneer hij het ene genootschap onderwees om op de ene manier te aanbidden, en de ene groep verordeningen te bedienen, Hij een ander geen beginselen zou onderwijzen die daar lijnrecht tegenover stonden. Ik geloofde het woord van God en had vertrouwen in de verklaring van Jakobus: "Als het iemand van u aan wijsheid ontbreekt, laat hem God vragen, die eenieder vrijelijk en zonder verwijt geeft, en het zal hem gegeven worden".

    Ik trok mij terug op een geheime plek in een bosje en begon de Heer aan te roepen, en terwijl ik aldus druk bezig was met mijn smeekbeden, werd mijn verstand weggevoerd van de dingen om mij heen, en ik werd omhuld door een hemels visioen en zag twee glorieuze personen die precies op elkaar leken in eigenschappen en voorkomen, omgeven door een helder licht dat de middagzon overtrof.

    Zij vertelden mij dat alle godsdienstige stromingen onjuiste leerstellingen geloofden, en dat geen van hen door God erkend werd als zijn kerk en koninkrijk. Mij werd expliciet geboden mij "bij geen van hen aan te sluiten", waarbij ik een belofte ontving dat de volheid van het evangelie op een later tijdstip aan mij bekend gemaakt zou worden.

    Hier eindigt Joseph Smith's verslag van het eerste visioen en vervolgt hij de brief met een beschrijving van het voortkomen van het boek van Mormon. De vervolging, die volgens het officiële verslag uit 1838/39 op het eerste visioen volgde, wordt in deze brief aan de ontdekking van het boek van Mormon toegeschreven:

    Zodra het nieuws van deze ontdekking bekend werd, vlogen valse berichten, onjuiste voorstellingen van zaken en roddel als op de vleugelen der wind in alle richtingen, het huis werd regelmatig belegerd door bendes en mensen met kwade bedoelingen, er is meerdere malen op mij geschoten, waarbij ik ternauwernood kon ontsnappen, en iedere mogelijkheid werd benut om mij de platen afhandig te maken, maar de macht en zegen van God was bij mij en velen begonnen mijn getuigenis te geloven.

    1842b

    Na een uitgebreide zending onder de Joodse gemeenschappen van New York, Londen, Amsterdam, Constantinopel (het huidige Istanbul) en Jeruzalem, verbleef apostel Orson Hyde op de terugweg enige tijd in Duitsland. Hier publiceerde hij het pamflet Ein Ruf aus der Wüste, waarin onderstaand verslag van het eerste visioen is opgenomen in hoofdstuk 1 "Hoe de engel van de Heer aan Joseph Smith Jr. verscheen" (Hyde 1842, pp. 13-17).


    Joseph Smith Jr., naar wie de Engel des Heren voor het eerst gestuurd werd, werd geboren op 23 december in het jaar Onzes Heren 1803 in de plaats Sharon, graafschap Windsor, Vermont. Toen hij tien jaar oud was, verhuisden zijn ouders naar Palmyra in de staat New York. Hier, en in de nabij gelegen plaats Manchester, verbleef hij bijna elf jaar.

    Zijn enige bezigheid was het land te ploegen en te bebouwen. Omdat zijn ouders arm waren en een talrijk gezin te voeden hadden, had hij een uiterst gebrekkige opleiding. Hij kon redelijk goed lezen, maar kon slechts gebrekkig schrijven en had maar weinig kennis van beeldspraak. Meer literaire kennis had hij niet. De meeste dingen, die in de Verenigde Staten overal onderwezen werden, kende hij in de tijd dat hij een boodschap uit de hemel mocht ontvangen, helemaal niet.

    Toen hij zijn vijftiende jaar bereikt had, begon hij ernstig na te denken over het belang van een voorbereiding op de toekomst; hij kon echter maar moeilijk bepalen hoe hij aan zo'n belangrijke opgave moest beginnen. Hij zag duidelijk in dat het voor hem onmogelijk zou zijn de juiste weg te bewandelen als hij die niet van tevoren had leren kennen; hij was niet van plan om zijn hoop op het eeuwige leven van een toeval of een onbekende onzekerheid af te laten hangen.

    Hij ontdekte dat de godsdienstige wereld gedreven werd door vergissingen, die aanleiding gaven tot zoveel verschillende sekten en stromingen door hun tegengestelde meningen en beginselen; hun gevoelens jegens elkaar werden vergiftigd door haat, strijd, vijandschap en woede. Hij voelde aan dat er maar één waarheid is en dat zij, die deze waarheid correct begrijpen, deze ook eenvormig begrijpen. De natuur had hem een verstand met een sterke oordeelskracht gegeven, zodat hij door een bril van redelijkheid en goedgezindheid met medelijden en verachting neerkeek op al die godsdienstige organisaties die elkaar zo tegenspreken, maar klaarblijkelijk toch op de waarheid van de schriften gebaseerd zijn.

    Nadat hij zichzelf er voldoende van overtuigd had dat duisternis de aarde bedekte en de volken in grote donkerheid verkeerden, liet hij de hoop varen om die sekte of stroming te vinden die de zuivere waarheid bezat. Bijgevolg begon hij zelf vol geloof het woord van God te onderzoeken als de beste manier om tot een kennis van de waarheid te komen. Hij was nog niet lang bezig met deze prijzenswaardige bezigheid, toen zijn oog op het volgende vers van de heilige Jakobus viel: "Als iemand van u wijheid nodig heeft, laat hem die van God vragen die de mensen vrij en zonder verwijt geeft, en het zal hem gegeven worden". Hij beschouwde deze tekst als een volmacht om zijn Schepper plechtig aan te roepen, om Hem zijn noden kenbaar te maken met de vaste hoop op een zeker succes.

    Zo begon hij de brandende verlangens van zijn ziel met vastberaden geloof op te zenden naar de Heer. Bij één van deze gelegenheden ging hij naar een klein bosje in de buurt van zijn ouderlijk huis en knielde neer in plechtig gebed tot God. De Tegenstrever ondernam enkele krachtige pogingen om de ijver van zijn gemoed te verflauwen. Hij vertroebelde zijn verstand met twijfel en riep allerlei ongepaste beelden in zijn ziel op, om te verhinderen dat hij het doel van zijn streven zou bereiken; alleen de overvloedige genade van onze God kon hem nog oprichten en gaf zijn afnemende krachten nieuwe impulsen. Spoedig braken de donkere wolken echter, en licht en vrede vervulde zijn bange hart.

    Opnieuw riep hij de Heer aan met geloof en geesteskracht. Op dat heilige ogenblik sloot de natuur om hem heen zich af voor zijn blikken, om plaats te maken voor de verschijning van hemelse en geestelijke zaken. Twee glorieuze, hemelse personen stonden voor hem, die volledig op elkaar leken in voorkomen en gelaat. Zij onderwezen hem dat zijn gebeden verhoord waren en dat de Heer besloten had hem met een bijzondere gunst te zegenen. Hem werd ook gezegd dat hij zich bij geen enkele godsdienstige sekte of stroming moest aansluiten omdat ze allemaal in hun leerstellingen dwaalden, en dat geen enkele ervan door God als zijn kerk en zijn koninkrijk werd aangezien. Verder werd hem nog geboden geduldig af te wachten tot de ware leer van Christus en de volheid van het evangelie hem op een later tijdstip geopenbaard zou worden. Het visioen sloot zich en vrede en rust vervulden zijn gemoed.

    Enige tijd nadat hij in zijn jonge jaren deze hemelse openbaringen had ontvangen, gaf hij toe aan de fouten en ijdelheden der wereld, waar hij later echter oprecht spijt van had.

    1843

    In de Pittsburg Weekly Gazette van 15 september 1843 verscheen een artikel "De Prairies, Nauvoo, Joe Smith, de Tempel, de Mormonen, etc." naar aanleiding van een bezoek van redacteur David Nye White aan de profeet Joseph Smith in augustus van dat jaar. Volgens dit artikel gaf Joseph Smith het volgende verslag van zijn eerste visioen (onderstaande tekst is vertaald uit deze internetbron; het cursieve gedeelte komt hier vandaan).

    De Heer openbaart zichzelf aan mij. Ik weet het. Toen ik ongeveer 14 jaar oud was, een jongen nog, openbaarde Hij zich voor het eerst aan mij. Ik zal u erover vertellen. Er was een hervorming gaande onder de verschillende godsdienstige stromingen in de buurt waar ik woonde, en ik werd ernstig en verlangde te weten bij welke kerk ik mij moest aansluiten.

    Terwijl ik over deze zaak nadacht, opende ik het Testament willekeurig op deze woorden in Jakobus, Vraag de Heer die ieder mens vrijelijk en zonder verwijt geeft. Ik nam me gewoon voor om het hem te vragen. Ik ging meteen het bos in waar mijn vader een stuk braak gelegd had, en ging naar de stronk waarin ik mijn bijl had achtergelaten toen ik klaar was met werken, ik knielde neer en bad, zeggende, O Heer, bij welke kerk zal ik mij aansluiten?

    Ik zag meteen een licht en dan een glorieuze persoon in het licht, en dan een andere persoon, en de eerste persoon zei tegen de tweede, Zie mijn geliefde Zoon, hoor Hem – ik richtte mij vervolgens tot deze tweede persoon, zeggende, O Heer, bij welke kerk zal ik mijn aansluiten?

    Hij antwoordde: "Sluit je bij geen van allen aan, ze zijn allemaal verdorven". Vervolgens verdween het visioen en ik kwam weer tot mezelf, ik lag te spartelen op mijn rug en het duurde even voordat ik weer op krachten kwam.

    Toen ik naar huis ging en de mensen vertelde dat ik een openbaring had gehad, en dat alle kerken verdorven waren, vervolgden ze mij, zoals ze mij sindsdien steeds vervolgd hebben.

    1850

    Ongeveer een week na aankomst op een zending in Frankrijk stuurde John Taylor (die later de derde president van de Kerk zou worden) een brief naar een plaatselijke krant waarin onderstaand verslag van het eerste visioen staat (Vogel 1996, deel 1, pp. 191-193).

    Hiervoor verscheen een heilige engel aan een jonge man van ongeveer 15, een boerenzoon met de naam Joseph Smith, en vertelde hem vele dingen aangaande de toestand van de godsdienstige wereld, de noodzaak van een correcte kerkorganisatie, en ontvouwde vele dingen die in de laatste dagen plaats zouden vinden, zoals gezegd door de Profeten.

    Ik zal zijn woorden zo goed mogelijk weergeven zoals hij ze aan mij vertelde. Hij zei dat er in de buurt waar hij woonde een religieuze opleving was (iets wat veel voorkwam in die streek) waar veel verschillende stromingen aan meededen; dat er velen zeiden bekeerd te zijn; daaronder twee of drie van zijn vaders gezin. Toen de opleving voorbij was, was er ruzie over de vraag bij welke van de groeperingen de personen die bekeerd waren, behoorden. De een uit zijn vaders gezin sloot zich bij de ene groepering aan, een ander bij een andere.

    Zijn verstand was bezorgd, hij zag ruzie in plaats van vrede, en verdeeldheid in plaats van eenheid; en terwijl hij nadacht over de vele belijdenissen en voorkeuren er bestonden, dacht hij dat ze onmogelijk allemaal gelijk konden hebben, en dat God, als hij de één onderwees, de anderen niet kon onderwijzen, "want God veroorzaakt geen verwarring".

    Terwijl hij de bijbel las, werd hij bijzonder getroffen door een passage in Jakobus, hoofdstuk 1, vers 5. "Als het iemand van u aan wijsheid ontbreekt, laat het hem God vragen, die alle mensen vrijelijk geeft, zonder verwijt, en het zal hem gegeven worden." Omdat hij het woord van God geloofde, trok hij zich terug in een bosje, en riep de Here aan om hem wijsheid te geven aangaande deze zaak.

    Terwijl hij daarmee bezig was, werd hij omgeven door een helder licht, en twee glorieuze personen openbaarden zich aan hem, wier kenmerken precies op elkaar leken, en die hem informatie gaven over de onderwerpen die hem daarvoor in zijn hoofd bezig hadden gehouden. Hem werd te verstaan gegeven dat alle kerken op vele gebieden verkeerd waren; en hem werd geboden zich er niet bij aan te sluiten; en hij ontving een belofte dat de volheid van het evangelie in de toekomst voor hem ontvouwd zou worden: daarna trok het visioen zich terug en liet hem achter in een rustige en vredige toestand.